S’middags sta ik in de kamer van mijn oudste. Hij is er niet, even zijn vriendinnetje ophalen. Er staan heel veel dozen en tassen. Zijn lichtblauwe knuffelbeer, die hij kreeg toen hij geboren werd, kijkt er vanaf zijn vaste stekje ook naar. Twee kussen, een dekbed, een ijskastje, een magnetron in een doos, potten en pannen, handdoeken en een waterkoker. Er biggelt een dikke koude traan over mijn wang. Ik schrik even. Waar komt dat nou opeens vandaan? Een eenzame traan wordt een eenzame huilbui. Soms doe je alsof het allemaal normaal is en denk je dat je je vooral niet aan moet stellen. Dit gebeurt, is heel normaal, goed voor hem. Hij vliegt uit. Nou en?
Maar van binnen huil ik tranen met tuiten. Het doet me meer dan dat ik toe wil geven. Zaterdagavond tijdens een etentje met zijn vijven had ik het ook al. En nu ik dit schrijf heb ik het weer. Het borrelt gewoon uit het niets op. Die eindeloze waterval. God, wat ga ik hem missen. De kleine gesprekjes in de ochtend, zijn ongebreidelde enthousiasme, de eitjes die hij bakt, de onverwachte knuffels, zijn gekke uitspattingen, zijn vrolijkheid en optimisme, zijn onzekerheden, ja, zelfs zijn was. De vanzelfsprekendheid dat hij met mij onder 1 dak woont. Mijn middelste merkte het nog op. ‘Nou mam, volgende week zitten we met zijn vieren aan tafel’. En weer liet ik mijn tranen lopen.
Het is bijna pathetisch. Waarom raakt het me zo? Hij gaat naar New York City, niet naar de andere kant van de wereld. Ik zou bij wijze van spreke iedere dag met hem kunnen lunchen. Half uurtje treinen, kwartiertje metro en ik ben er. En toch voelt het niet zo. Hij gaat een hele eigen wereld creëren waar ik maar zijdelings deel van uit ga maken. Hij ontmoet nieuwe vrienden en vijanden in de harde wereld van het theater. Het is een wereld die wij, als Nederlandse ouders afgestudeerd aan een traditionele Nederlandse universiteit, helemaal niet kennen. Doen we er goed aan hem hier in deze competitieve Amerikaanse wereld los te laten? Hij zal complimenten krijgen maar nog veel meer kritiek. De afwijzingen zullen hem om de oren vliegen en ik vind hem nog zo jong en naïef. Ik hoop maar dat we hem er goed genoeg op voorbereid hebben.
Het wijst me ook op mijn eigen sterfelijkheid. Zo lang is het toch ook niet geleden dat ik zelf met mijn gepakte koffers op kamers ging. Ik herinner me dat immense gevoel van vrijheid nog. Mijn treinreis op weg naar zelfstandigheid en dat ik fietste in een stad die ik in mijn eentje zou ontdekken. Ik zie me nog mijn kamertje inrichten met alle spulletjes die echt van mij waren.Mijn stoel, mijn rode dekbed met roze bloemen, mijn glazen bureautafel, mijn bordjes, kopjes en bestek. Maar vooral mijn eigen tijd. Doen en laten, wanneer en hoe jij dat wil. En natuurlijk waren er momenten van vallen en opstaan, van verdriet en euforie, van teleurstelling en opluchting, van diepe ellende en groot geluk. En gelukkig maar. Het maakte mij na een jaar zelfstandigheid een stuk minder naïef, al had ik nog jaren te gaan voordat ik echt wat van het leven zou snappen.
Ik kijk zijn kamer nog een keertje rond, sluit de deur en ga over tot de orde van de dag. Het is gewoon normaal, niet aanstellen.